Employability after age 65?
Trends over 23 years in life expectancy in good and in poor physical and cognitive health of 65-74-year-olds in the Netherlands
In verband met de veroudering van de bevolking en de noodzaak om de pensioenkosten te beperken, laten veel westerse landen de officiële pensioenleeftijd even snel stijgen als de levensverwachting (LVW) vanaf de leeftijd van 65 jaar. Een onbeantwoorde vraag is of de LVW vanaf 65 jaar in goede gezondheid even snel stijgt als de totale LVW. Dit rapport laat Nederlandse trends in lichamelijk en cognitief (on)gezonde LVW zien over een periode van 23 jaar, voor een leeftijdsgroep die relevant is voor de toekomstige stijging van de officiële pensioenleeftijd, d.w.z. 65-74 jaar. Preciezer gezegd, door de beperking tot dit leeftijdsinterval betreft dit onderzoek de partiële LVW tussen de leeftijden 65 en 74 jaar. De gebruikte gegevens zijn ontleend aan acht meetcycli van de nationaal representatieve Longitudinal Aging Study Amsterdam (LASA), van 1993 tot 2016. De partiële LVW tussen de leeftijden 65 en 74 steeg voor mannen van 8,7 naar 9,3 jaar en voor vrouwen van 9,3 naar 9,5 jaar. De partiële LVW met lichte lichamelijke gezondheidsproblemen nam toe: voor mannen van 3,3 naar 5,4 jaar en voor vrouwen van 4,0 naar 5,5 jaar. De partiële LVW met ernstige lichamelijke gezondheidsproblemen bleef stabiel, voor mannen op 0,6 jaar en voor vrouwen op 1,3 jaar. Intussen steeg de partiële LVW in goede cognitieve gezondheid voor mannen van 7,3 naar 8,4 jaar en voor vrouwen van 7,8 naar 8,7 jaar. Deze toename was voor het merendeel toe te schrijven aan de toename in het opleidingsniveau. Een afname in lichamelijk gezonde levensjaren gaat dus vergezeld van een toename in cognitieve gezonde levensjaren. Omdat kan worden verwacht dat zowel werknemers in goede als in slechte gezondheid langer zullen doorwerken wanneer de AOW-leeftijd verder stijgt, zullen aanpassingen op de werkvloer nodig zijn om werknemers met lichamelijke gezondheidsproblemen in staat te stellen door te werken. Ook zullen grotere flexibiliteit van pensioenregelingen en gradueel deeltijdpensioen in beschouwing moeten worden genomen.