De toereikendheid van pensioenopbouw na de crisis en pensioenhervormingen

In deze bijdrage zien we op basis van empirisch onderzoek welke middelen Nederlandse huishoudens opgebouwd hebben om hun oude dag te financieren. Het gaat om AOW-rechten, aanvullende pensioenen, opgebouwd vermogen in vrijwillige pensioenproducten, privévermogen en de eigen woning. Dit paper is een vervolg op en uitbreiding van een vergelijkbare studie van Knoef et al (2013 en 2016), met gebruik van meer recente data.
De belangrijkste conclusies luiden als volgt:
1. De pensioenannuïteit van een doorsnee huishouden komt naar verwachting uit op 86 procent van het bruto inkomen en 105 procent van het besteedbaar inkomen (wanneer we alle vermogenscomponenten meerekenen). Circa 29 procent van de huishoudens heeft een vervangingsratio van minder dan 70 procent van het bruto inkomen. Voor die groep zou gesproken kunnen worden van een ontoereikend pensioeninkomen als wordt uitgegaan van 70 procent als norm.
2. Zelfstandigen, niet-westerse allochtonen en uitkeringsgerechtigden kunnen veel vaker dan gemiddeld een vervangingsratio van minder dan 70 procent van het bruto inkomen verwachten. Bij deze groepen liggen dus de hoogste pensioenrisico’s. Het aandeel zelfstandigen met een middeninkomen dat tekort komt is 11 procentpunten hoger dan het aandeel werknemers met een middeninkomen dat tekort komt. In het hoogste inkomensquintiel is dit verschil zelfs 19 procentpunten.
3. Er zijn argumenten om een inkomensafhankelijke vervangingsratio als benchmark te kiezen. Toetsing aan een dergelijke benchmark laat zien dat het probleem van pensioentekorten dan verschuift van huishoudens met een hoog inkomen naar huishoudens met een laag of middeninkomen. Dit heeft beleidsimplicaties en geeft aan dat het belangrijk is om meer onderzoek te doen naar wat adequate pensioenambities zijn.
4. We vinden substantiële verschillen in de vermogensopbouw van huurders en woningbezitters. Onze resultaten geven het belang aan van initiatieven om wonen en pensioen met elkaar te verbinden of maatwerk te leveren voor woningbezitters en huurders.
5. In de crisisjaren 2008-2012 zijn de reële pensioenaanspraken voor een doorsnee werknemer 13 procent afgenomen. Dit betekent een circa 5 procentpunt lagere verwachte vervangingsratio. Dat is voor een groot deel het effect van (indexatie)kortingen, maar ook werkloosheid of minder werken spelen daarbij een rol.
6. De verlaging van de opbouwpercentages (aanpassing Witteveenkader) heeft een negatief effect op de pensioenaanspraken, wat overeenkomt met een daling van de verwachte vervangingsratio’s van circa 3 procentpunt van het huidige bruto inkomen voor een doorsnee werknemer. Daar staat tegenover dat de verhoging van de pensioenleeftijd voor de tweede pijler van de doorsnee werknemer een vrijwel even groot positief effect heeft. Wel zijn er verschillen tussen generaties, waarbij oude generaties per saldo een positief effect hebben en jonge generaties een negatief effect.

Netspar, Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement, is een denktank en kennisnetwerk. Netspar is gericht op een goed geïnformeerd pensioendebat.

MEER OVER NETSPAR


Missie en strategie           •           Netwerk           •           Organisatie           •          Podcasts
Board Brief            •            Werkprogramma 2023-2027           •           Onderzoeksagenda

OVER NETSPAR

Onze partners

vu
NN_logo_gray
B20190901_nidi-logo_greyscale
B20160708_apg
B20160708_ministeries
Bekijk al onze partners