Twee decennia werken na het 65e jaar in Nederland
Een onderzoek naar veranderingen in gezondheid, sociaal-economische- en werkfactoren om de haalbaarheid van beleid gericht op langer doorwerken te bepalen
Het percentage 65-74-jarigen met betaald werk neemt toe, maar blijft laag. Bekend is dat deze minderheid hoger opgeleid en gezonder is dan niet-werkende leeftijdsgenoten. Het is de vraag of de gezondheid en sociaal-economische kenmerken van deze groep zijn veranderd, en met name of werkende en niet-meer-werkende leeftijdsgenoten meer op elkaar zijn gaan lijken. Dat zou er op kunnen duiden dat ook lager opgeleide en minder gezonde mensen relatief vaker doorwerken na hun 65e jaar.
In de landelijk representatieve Longitudinal Aging Study Amsterdam bleef gedurende 1993-2012 het verschil in opleidingsniveau tussen werkende en niet-werkende 65-74-jarigen echter constant. Ook het gezondheidsverschil tussen werkenden en niet-werkenden boven 65 jaar bleef constant. Het aandeel mensen met een hypotheek op hun woning steeg sneller bij werkenden dan bij niet-werkenden. Werkenden bleven vaker voorstander van een flexibele pensioenleeftijd dan niet-werkenden.
Bij werkenden boven de 65 jaar is het aantal werkuren laag (gemiddeld 17 uur per week). Dit aantal nam bovendien in de loop der jaren af bij mannen en bij middelbaar- of hoger opgeleiden, maar niet bij werkenden met een lagere opleiding.
Volgens deze onderzoeksresultaten blijven verschillen in opleidingsniveau en gezondheid belangrijke factoren bij de mogelijkheden of wensen om door te werken na het 65e jaar. Daarnaast spelen ook economische factoren een rol, zoals blijkt uit het feit dat mensen met een hypotheek op hun woning relatief vaker doorwerken. Inzicht in deze factoren is van belang als men een beleid wil voeren gericht op langer doorwerken.