Geleidelijke uittreding en de rol van deeltijdpensioen

Het werken in deeltijd is onder oudere mannen sterk gestegen. Van de vooroorlogse generaties 60-plussers werkte 1 op de 14 mannen in deeltijd; van de huidige generaties is dit 1 op de 6. Deze stijging van deeltijdwerk houdt ongeveer gelijke tred met de stijging van de arbeidsparticipatie. Voor vrouwen lopen verschillende trends door elkaar, waardoor nog weinig is te concluderen over geleidelijke uittreding. Mannen en vrouwen werken vaker in deeltijd naarmate de AOW-gerechtigde leeftijd nadert. Deeltijdwerk met veel gewerkte uren (20 tot 32 uur per week) is relatief populair bij mensen rond de 62 jaar. Deeltijdwerk met weinig gewerkte uren (minder dan 12 uur per week) komt vaker voor rond de 67 jaar. Bij vrouwen is ook de tussencategorie (12 tot 20 uur) gangbaar, maar dit lijkt eerder gegrond in de algemene voorkeur van vrouwen voor deeltijdwerk dan in een voorkeur voor geleidelijke uittreding. De stijging van deeltijdwerk onder oudere mannen geldt voor alle opleidingsniveaus. Het aandeel deeltijdwerk blijft onder hoogopgeleiden (ongeveer 1 op 5) hoger dan onder laag- en middelbaar opgeleiden (ongeveer 1 op 7). Ook de stijging per opleidingsniveau houdt ongeveer gelijke tred met de stijgende arbeidsparticipatie. De nieuwe deeltijdwerkers hebben in de regel ofwel geen aanvullend inkomen, ofwel een inkomen uit hun tweedepijlerpensioen. Zij maken steeds minder vaak gebruik van een (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheidsuitkering. De discrepantie tussen wens en werkelijkheid in geleidelijke uittreding is na 2006 ongeveer gelijk gebleven. In de meest gebruikelijke uittredingsleeftijden1 wil steeds ongeveer 1 op de 16 van de in voltijd werkende oudere mannen graag in deeltijd werken. De onvervulde wens betreft zowel werk van 20 tot 32 uur per week als werk van minder dan 12 uur per week; 12 tot 20 uur is bij mannen niet in trek. Het zwaartepunt van de onvervulde wens naar deeltijdwerk is na 2001 vijf jaar opgeschoven. Voor grote deeltijdbanen schuift het van 56 naar 61 jaar; voor kleine deeltijdbanen van 59 naar 64 jaar. Bij vrouwen zien we hetzelfde beeld als bij mannen. Het belangrijkste verschil is dat vrouwen ook belangstelling tonen voor werk tussen de 12 en 20 uur per week. Deeltijdpensioen is een voor de hand liggend instrument om geleidelijke uittreding
mogelijk te maken. We zien weliswaar een stijging in het gebruik van deeltijdpensioenregelingen – bij ABP en PGGM verdubbelde het gebruik tussen 2012 en 2015 – maar dat is kennelijk niet voldoende geweest om de onvervulde wens naar geleidelijke uittreding te doen verkleinen. Als oudere werkenden meer kennis zouden hebben over deeltijdpensioen, dan zou dit de discrepantie tussen wens en werkelijkheid kunnen verkleinen. Met name werkenden met een lage opleiding zijn niet altijd goed op de hoogte van de mogelijkheden voor deeltijdpensioen en de financiële gevolgen ervan. De houding van werkgevers en sociale normen die nog uitgaan van uittreding in één keer remmen het gebruik van deeltijdpensioen waarschijnlijk ook af. Een open vraag is nog of degenen die de grootste onvervulde behoefte hebben aan geleidelijke uittreding wel bediend worden met het instrument deeltijdpensioen.

1 Rond de eeuwwisseling lagen de meest gebruikelijke uittredingsleeftijden rond de 60 jaar, tegenwoordig rond de 64 jaar.

Lees hier een interview met Daniel van Vuuren.

Netspar, Network for Studies on Pensions, Aging and Retirement, is een denktank en kennisnetwerk. Netspar is gericht op een goed geïnformeerd pensioendebat.

MEER OVER NETSPAR


Missie en strategie           •           Netwerk           •           Organisatie           •          Podcasts
Board Brief            •            Werkprogramma 2023-2027           •           Onderzoeksagenda

OVER NETSPAR

Onze partners

B20180327_logo_PGB-Pensioendiensten_grijswaarden
B20160708_aegon
B20160708_maastricht university
B20160708_B20160615_Stichting-van-de-Arbeid-logo
B20160708_radboud
Bekijk al onze partners